#et-info-phone { display: none; }

Een druilerige zondagmiddag. Kids aan het spelen, manlief even de hort op, relaxt muziekje aan. Heerlijk. Terwijl de regen tegen de ramen striemt, de zelfgemaakte appel-notentaart op het aanrecht staat af te koelen, pak ik een paar kaarsen voor wat extra gezelligheid. Ik wil naar de kelderkast lopen voor een flesje wijn, als ik een ijzingwekkende gil hoor die me kippenvel tot op het bot bezorgt.

Dit is mis. Ik voel het meteen.

Mijn oudste dochter Cato staat als vastgenageld op de onderste traptrede en kan alleen maar keihard “Oh mijn god mama, Lies is van de trap gevallen!” gillen. Het beeld van een bewegingsloze Lies met haar gezicht naar beneden op de granitovloer doet mijn hart even stil staan. “Rustig blijven, laat haar liggen, niet aanraken, ze moet zelf kunnen bewegen” hoor ik mezelf hard op zeggen. Cato krijst alleen maar harder en harder. Haar gegil werkt me op mijn zenuwen. “Stil nu Cato, doe rustig!” zeg ik nu feller dan ik eigenlijk wil.

Lies beweegt, godzijdank ze beweegt, en gaat uit zichzelf rechtop zitten. Ik zie bloed op haar shirt, een open wond op haar kin een flinke blauwe plek op haar hoofd en wang ontstaan. Lies maakt een vreselijk kreunend geluid, dat me de rillingen over mijn lijf bezorgt, kijkt apathisch uit haar ogen en grijpt naar haar pols. Op dat moment draait ze haar ogen weg, en verliest even haar bewustzijn. Ik leg haar in de stabiele zijligging op de koude harde vloer van onze gang. Dit is echt foute boel schreeuwt alles in mij. “Cato mijn telefoon pakken nu, we moeten 112 bellen”. Cato rent de kamer in en geeft mij mijn telefoon aan. Ik tril zo erg dat ik van ellende mijn telefoon niet ontgrendeld krijg. Ik toets 122, nee 112 godsamme! Ik hoor “politie, brandweer of ambulance?” aan de andere kant van de lijn. “Ambulance, alsjeblieft, snel!” Ik hoor mezelf uitleggen aan de persoon aan de andere kant van de lijn wat er gebeurd is. Lies is achterover van de trap naar beneden gevallen, helemaal van boven af aan en met haar gezicht naar beneden op de granitovloer geland. Cato vult mijn verhaal aan: “Ze was zo slap als een pop, haar armen vlogen alle kanten op. Gaat ze dood mama? Het is allemaal mijn schuld!” Ze begint zo hartverscheurend te huilen dat ik de instructies van de persoon aan de andere kant van de lijn niet meer kan verstaan.

Ik schreeuw dat er iemand moet komen, dat het niet goed gaat met Lies en dat ik hulp nodig heb.

“Die komt eraan mevrouw, de ambulance is al onderweg”. Op dat moment gaat Lies weer rechtop zitten en zegt: “Is er Cato? Komt goed Cato. Cato huilen, mama huilen?” Ik barst in huilen uit van pure opluchting; ze doet het weer onze Lies!

Ik vraag Cato om even naar de kamer te gaan, om een doek te pakken tegen al het bloed dat inmiddels overal zit, en pak Lies op en loop met haar naar de bank. Ze kreunt. “Mama niet doen!” zegt ze boos. Dat kennen we van haar. Lies huilt bijna nooit bij pijn. Maar wordt dan boos. Weer grijpt ze naar haar pols, waar ik ter hoogte van haar onderarm een blauwe plek zie. Net als op haar schouders, en op haar heup een enorm gezwollen schaafwond.

Na een minuut of tien, die een eeuwigheid lijken te duren, staan er twee ambulancebroeders binnen. Eén ontfermt zich over Cato die snikkend staat toe te kijken. De andere knielt naast Lies neer en vraagt haar hoe ze heet. “Lies, Lies gevallen” zegt ze zachtjes. Ik vertel wat er is gebeurd, en dat ik me zorgen maak om haar pols. Maar ook om haar hoofd. Er wordt instemmend geknikt. “We gaan haar insturen voor nader onderzoek.

We gaan een ritje in de gele auto maken, Lies” zegt de ambulance medewerker cordaat.

Die gele auto, die kent Lies inmiddels wel. Dan zie ik Cato staan, met paniek in haar ogen. “En ik mam?” Oskar is net even weg. Haar alleen thuis laten vind ik geen optie. “Jij mag natuurlijk ook mee meisje”, zegt de ambulancebroeder, zonder dat ik er om hoef te vragen. Ik trek mijn schoenen aan, gris mijn jas, tas en telefoon mee, en stap achter mijn dochters aan de ambulance in. Lies krijgt een beer en drukt die stevig tegen zich aan. Ik betrap mezelf op de gedachte hoeveel van die ellendige ambulanceberen we inmiddels al verzameld hebben. Cato mag voorin en ik ga op de stoel naast Lies zitten. Terwijl we al beginnen te rijden, geef ik nog wat gegevens door. Dan roept Lies heel hard: “Mama, gordel om!” Haha, wat een kind die Lies van ons. Het is goed voor even wat luchtigheid.

In het voor ons vertrouwde Radboud UMC aangekomen worden we naar een traumakamer gereden, waar een team van vier artsen klaar staat. Na de overdracht van het ambulancepersoneel, leg ik uit dat Lies al veel mee heeft gemaakt in het ziekenhuis, en witte jassen vaak weinig goeds voorspellen. Dat haar verwerkingstijd langer is, verbaal uitleggen niet altijd bij haar binnenkomt maar dat het haar helpt en regie geeft om het voor te doen bij haar popje. Shit, die ben ik vergeten, bedenk ik me op dat moment. Komt die ambulancebeer toch nog van pas…

De arts begint een beetje klungelig en harder dan nodig tegen Lies te praten.

Terwijl ze Lies onderzoekt en haar vraagt waar het pijn doet, geef ik aan dat Lies een bizar hoge pijngrens heeft en dat ze pijn niet of nauwelijks aan geeft. En inderdaad, tijdens het onderzoek waarbij er pijnprikkels worden gegeven, wordt geduwd en heen en weer wordt bewogen, vertrekt Lies geen spier. De arts geeft aan dat wat ze heeft gedaan echt wel iets van een reactie bij Lies teweeg had moeten brengen als er sprake zou zijn van een breuk. En dat ze haar liever niet onnodig bloot stelt aan straling en dus geen noodzaak ziet tot het maken van een foto. Okay, daar gaan we weer…*tijgerinnenmodus aan*: “Ik weet dat jullie geleerd hebben om naar gedrag te kijken bij kinderen, maar Lies maskeert. Haar prikkelverwerking is anders en vanwege haar extreem hoge pijngrens moeten jullie haar antwoorden echt als subjectief beschouwen. Ik zou graag willen dat er een röntgenfoto wordt gemaakt van haar onderarm en pols. En dat er wordt uitgesloten dat er inwendig niet iets aan de hand is”….Er wordt bedenkelijk gekeken. “Dat moet even overlegd worden met mijn supervisor” en ze loopt weg.

Terwijl Lies zich vermaakt met de alarmknop en deze gebruikt om een hilarisch “telefoontje” te plegen met papa en grote broer Ted, Cato zich op bed bij haar zusje heeft genesteld, begin ik me steeds meer op te vreten.

Hoe kan het dat je als moeder van een kind dat anders is dan anders toch steeds weer moet knokken voor de juiste behandeling?

Ik snap heus wel dat niet iedere arts specifieke kennis heeft van downsyndroom, maar ik ken mijn kind verdorie toch het allerbeste? En ik ben echt geen overbezorgde moeder die haar kind even lekker bloot wil stellen aan een flinke dosis röntgen, als niet écht écht nodig is…ik weet gewoon zeker dat er iets niet lekker zit in haar armpje. Die knoop in mijn maag en het bijbehorende niet-pluis gevoel heeft me al vaker laten weten te gaan staan voor mijn moederinstinct. En dat heeft er echt nog nooit naast gezeten. Het maakt dat ik super alert word, op mijn adrenaline ga functioneren. Maar laat dat nou precies zo mega vermoeiend zijn…

De arts komt binnen. En gelukkig pakken ze door. Er wordt een röntgenfoto gemaakt van haar armpje en een echo van haar romp om inwendig letsel uit te sluiten. Zo, *tijgerinnenmodus uit*.

Een uur of wat later en een paar bekertjes wrange ziekenhuisthee verder, komt de arts binnenlopen en gaat op het krukje naast Lies zitten. Ze legt haar hoofd op haar armen en begint tegen Lies te vertellen: “Jouw mama kent jou bijzonder goed Lies, ze had toch gelijk. Jouw onderarm is gebroken en je hebt een flinke hersenschudding. Gelukkig is er in jouw buik niks ernstigs te zien. Maar we willen je wel graag een nachtje laten logeren om er zeker van te zijn dat er niks geks in je hoofdje gebeurd is door de val van de trap”. Ik adem weer uit en vol opluchting. Toegegeven, toch sportief deze reactie. Pluspunten voor de dokter, denk ik bij mezelf.

Terwijl Lies naar de gipskamer wordt gebracht door papa, die inmiddels ook is gearriveerd, maak ik in mijn hoofd een inpaklijstje. En bedenk me dat ik die vast nog wel ergens heb staan in mijn telefoon van een vorige opname…De geoliede machine die Oskar en ik zijn in dit soort situaties begint weer op volle toeren te draaien. Hij begeleidt Lies naar de kinderafdeling zodat ik Cato naar huis kan brengen en de slaapspullen voor een nachtje “Vuurtoren” kan gaan ophalen.

In de auto op weg naar huis is er tijd om even in te checken bij mijn oudste kind. Want dit is voor haar natuurlijk ook enorm heftig geweest. Ik zeg dat ik het rot voor haar vind, dat ik er niet voor haar kon zijn toen ze overstuur was. Dat ik moest kiezen voor het kind dat de meest acute zorg nodig had. En dat ze zich echt niet schuldig hoeft te voelen. Dat het niet zo handig was om te stoeien op de trap – en dat dit de reden is dat ik daar al 10 x voor gewaarschuwd had – maar dat ik echt weet dat dit nooit haar bedoeling is geweest. Veel te volwassen reageert Cato, dat ze daar wel begrip voor heeft, de schat.

Ik snap als haar moeder zijnde maar al te goed hoe rot het soms moet zijn om regelmatig plaats te maken voor een zusje dat vaak aandacht opeist of nodig heeft. En dat ze daar begrip voor heeft als grote zus is natuurlijk heel fijn, maar dat ze soms andere behoeftes heeft en dat die er ook mogen zijn, is iets wat ik haar met enige regelmaat probeer duidelijk te maken. Tja, ze zal heus wel een keer op de stoel van een hopelijk goede therapeut terecht komen…

Terug in het ziekenhuis ligt Lies al prinsheerlijk in haar ziekenhuisbed.

“Kijk mam, ladybug!” zegt Lies triomfantelijk terwijl ze haar arm in een knalrood gipsverband omhoog houdt.

“Ja, dat gaan we morgen doen Lies, we gaan er een lieveheersbeestje van maken, speciaal voor dierendag!” Mijn creativiteit heeft er in ieder geval niet onder geleden, maar ik voel nu pas hoe moe ik ben. Gelukkig is mijn opklapbed al opgemaakt door mijn lief. Even douchen, pyjama aan en dan zwaaien we papa uit.

Ik kruip naast Lies in bed. De draadjes die aan haar lijfje zijn vastgeplakt om haar te kunnen monitoren en die gekke gipsenarm zitten in de weg. Na een kort verhaaltje voel ik haar steeds meer ontspannen, en valt ze als een blok in slaap.

Ik nestel me in het opklapbed. Het plastic kussen ligt niet heel comfortabel, maar ik vind het allang fijn dat ik bij Lies kan blijven vannacht. Met een schuin oog gericht op de monitor die de rustige hartslag van mijn kind in een ritmische curve weergeeft, probeer ik wat te lezen. Met mijn eigen hartslag is het wat minder rustig gesteld. Die is bovengemiddeld hoog. En wordt ook niet echt lager die nacht. Want met een wekadvies om de twee uur, een alarm dat steeds af gaat als Lies zich even omdraait in bed, en toch een beetje angst voor nog meer ellendigheid is het niet bepaald ontspannen slapen.

Gelukkig komt Lies de nacht stabiel door, eten we een gezellig ziekenhuis-boterhammetje met hagelslag samen, en – vooruit kan het schelen- mag Lies een pakje appelsap bij het ontbijt. We kleuren wat in het boekje van Boodie in het ziekenhuis – hoe verzinnen ze het?  Een delegatie van maar liefst zeven (!) artsen staat na een uurtje in ons veilige bubbeltje. Een beetje too much voor dochterlief, die weigert om mee te werken of even te laten zien dat ze heus wel kan lopen. Ik moet even al mijn engelengeduld uit de kast trekken om Lies ervan te overtuigen dat als ze dat doet, we lekker naar huis mogen.

Uiteindelijk zet Lies een paar bokkige maar ferme stappen door de gang.

Gelukkig wordt ze goedgekeurd en mogen we met een rits pijnstillers, waterdichte hoezen voor om haar arm en de nodige voorgeschreven rust lekker naar huis.

Lies vindt haar draai al vlot, en kan bewonderenswaardig veel met één arm. Ik merk, net als de vorige opnames, dat ook dit avontuur er weer in heeft gehakt. Met de tijgerinnenmodus weer even op standje uit en de adrenaline-rush voorbij, merk ik pas hoeveel energie dit weer heeft gekost. Ik ben moe tot in mijn botten, mijn lijf doet pijn en sputtert aan alle kanten. Ontspannen lukt niet heel goed. Tijd voor de nodige zelfzorg dus. En ja, dat is een uitdaging. Want niet alleen ik ben moe, mijn man natuurlijk net zo hard ook. Werk, mijn eigen praktijk en de zorg voor de kinderen, die gaat onverminderd door. Dan is het laveren tussen werk, zorg dragen voor het gezin, er voor elkaar zijn, je eigen ruimte pakken. Niet speciaal in die volgorde trouwens 😉

“Ja leuk bedacht, die zelfzorg. Maar hoe dan?”

Hoor ik vaak van de ouders bij mij in de praktijk. En dat snap ik heel goed. Want een pasklaar antwoord is daar niet op te formuleren. Iedere situatie is anders, ieder mens is anders. Daarom heb ik de zelfzorggesprekken in het leven geroepen. Waar ik samen met mijn cliënten in gesprek ga. Om te kijken wat voor hen werkt om meer balans te vinden tussen draaglast en draagkracht.

Interesse? Boek dan een eenmalig zelfzorggesprek op www.downmytribe.nl/zelfzorggesprek. Het kan zowel online of live bij in de praktijk. Ik ontmoet je graag!